
Rond de paasdagen worden symbolen van het nieuwe leven in de lente zichtbaar. Reinhart Dozy (1880 – 1947) maakte in 1942 deze tekening van kinderen die in Elp met hun versierde ‘palmpaasjes’ in optocht langs de boerderijen lopen.
Geaquarelleerde pentekening. Collectie Drents Museum, Assen.
‘Haentien op een stokkien’ ***
Vandaag, een week voor Pasen, is het palmpasen. Bij de dorpsbakker waren de palmpasenhaantjes al besteld. Zo’n broodhaantje had pienter zwarte oogjes van krenten. De avond ervoor werden de stokjes door de ouders gemaakt. Om de stok en het kruislatje werd gekleurd papier gewonden, terwijl het geheel verder werd versierd met buxustakjes, rozijnen, sinaasappels, vijgen, noten, een ‘moppien’ (koekje) en andere lekkernijen. De stok had aan het boveneinde een scherpe punt. Eerst werd daar een sinaasappel doorgestoken en daarbovenop kwam dan het broodhaantje: het ‘palmhaentien’ was klaar.
Zingend door het dorp
De zondag van Palmpasen, trok de jeugd dan door de buurt en langs de familie in het dorp, onder het zingen van liedjes
Palm, palm Paoschen
Hoe riek, hoe riek, hoe rasschen
As ’t nog ienmaal Zundag is
Dan kriegk’ en ei
Dan kriegk’ en ei
Dan kriegk’ en piel, pal, paoschei.
Van palm, palme paschen, Eikoerei!
Over eenen Zondag dan hebben wij een ei
Eèn ei is geen ei
Twee ei is een half ei
Drie ei is een paasch-ei!
Door het lopen met het ‘Haentien op een stokkien’ werd een zeer oud heidens gebruik in een christelijke vorm gestoken. De vruchten, de haan en de met Pasen te eten eieren herinneren aan oude vruchtbaarheidssymbolen: het doet denken aan vernieuwing, voortbrenging, en aan overwinning van de lente op de winter. Het zingen van liedjes over drie eieren is een verwijzing naar de heilige drie-eenheid, terwijl het lopen met palmpasen herinnert aan de intocht van Jezus in Jeruzalem. In Westerbork e.o. werd een bijzondere variant op de gebruikelijke Drentse Palmpasen-liedjes gezongen:
Haentien op mien stokkien,
Gattien in z’n rokkien,
Gattien in z’n linkerpoot,
Morgen geet mien haentien dood.
Die tekst was zeer toepasselijk want de gaatjes in het haantje werden natuurlijk veroorzaakt door de snoeplustige kinderen die onderweg niet van hun haantje konden afblijven. Meestal haalde het haantje inderdaad de volgende morgen niet: het was dan al opgegeten.
***
In het ‘Tijdschrift Historische Vereniging Gemeente Westerbork’ van maart 1998 beschreef J. P. van der Jagt in het artikel ‘April en Pasen’ de volksgebruiken rond Pasen. Hij baseerde zich op de bevindingen van A. Mulder (in 1983) en G. Kuipers (in 1976), die eerder schreven over de Drentse volksgebruiken aangevuld met enkele verhalen uit Westerbork.