

ELP - Op de avond van tweede Paasdag werd het vuur ontstoken. Dat was een plechtige gebeurtenis. In Eursinge was de eer om het vuur aan te steken voorbehouden aan de oudste inwoner. Soms kwam het voor dat een paasbult door kwaadwilligheid te vroeg brandde. Als dat gebeurde, was de verontwaardiging algemeen en werd met vereende krachten gewerkt om opnieuw een berg takken en ‘olde wannen’ bij elkaar te brengen. Dan kon op Tweede Paasdag toch nog het vuur branden; maar vaak zorgde men er dan voor alle zekerheid wel voor dat de bult bewaakt werd tot hij echt mocht branden.
Groot en klein trok altijd naar de plaats waar het vuur te zien was. Tijdens het branden van de bult dansten de oudere jongens en meisjes in een kring, hand in hand, om het paasvuur heen, onder het zingen van allerlei liedjes, zoals:
’t Paosvuur dat zal braanden,
Zoete lieve Garregien,
’t Paosvuur dat zal braanden,
Zoete lieve meid.
Noa dizze weer een aander,
Zoete lieve Garregien,
Nao dizee weer een aander,
Zoete lieve meid.
Terwijl de vlammen hoog oplaaiden en een vonkenregen de lucht instoof, hoopten de dorpelingen dat de rook door de vruchtbomen zou trekken. Men geloofde vroeger namelijk dat men in dat geval dat jaar veel appels of andere vruchten zou kunnen oogsten. De jongens probeerden al gauw enkele half verbrande takken uit het vuur te pakken te krijgen en vervolgens met houtskool de handen zwart te maken. Dan probeerden zij de meisjes, voor zover die niet door hun ouders in bescherming werden genomen, te vangen en een zwarte veeg in het gezicht te geven.
Soms probeerde men een brandende bezem in de teerton te mikken, zodat de inhoud begon te branden en als een grote fakkel tot ver in de omtrek te zien was. Als alles vrijwel verteerd was en de resten ineen stortten, ging er een gejuich op onder de dansende jongeren. Als er nog wat takken smeulden, toonden sommige jongens hun dapperheid door door de half gedoofde bult heen te lopen: menigeen kwam met meer of minder schroeiplekken thuis.
Van voren warm, maar van achteren koud, ging men op huis aan en dan was Pasen voorbij.
***
In het ‘Tijdschrift Historische Vereniging Gemeente Westerbork’ van maart 1998 beschreef J. P. van der Jagt in het artikel ‘April en Pasen’ de volksgebruiken rond Pasen. Hij baseerde zich op de bevindingen van A. Mulder (in 1983) en G. Kuipers (in 1976), die eerder schreven over de Drentse volksgebruiken en aangevuld met enkele verhalen uit Westerbork en omgeving.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.